Op 4 april 1923 werd niet alleen de Piushaven, maar ook het volledige Wilhelminakanaal voor het scheepvaartverkeer geopend. Door de waterverbinding in het noordwesten met de Amer en in het zuidoosten met de Zuid-Willemsvaart ontstond er een aantrekkelijke aan- en afvoermogelijkheid voor de Tilburgse industrie. Vanaf dat moment had Tilburg een binnenvaartverbinding met Europa.
Schepen die bulkgoederen vervoerden, kwamen aan hun vracht via de beurs in Rotterdam; anderen hadden een vast contract met een bedrijf. Grote hoeveelheden voedsel, brandstoffen en bouwmaterialen konden over water worden vervoerd. Met de kempenaar, het grootste schip dat de Kempische kanalen kon bevaren, zo’n 500 ton (500.000 kilo) in een keer! Maar er losten vooral veel kleinere binnenvaartscheepjes hun lading in de Piushaven. Boeren pikten met paard en wagen letterlijk een graantje mee. Al snel deed de vrachtwagen zijn entree. Het belang van de binnenvaart was zo groot, dat tijdens strenge winters de voedselvoorziening in gevaar kon komen.